Immuniteit verwijst naar het vermogen van het lichaam om zijn integriteit te bewaren door de verschillende vreemde lichamen (antigenen = microben, allergenen, vreemde weefsels, enz.) die het binnendringen te herkennen en te elimineren. Het afweersysteem loopt via 3 belangrijke barrières, fysieke of cellulaire, die verdedigingslinies worden genoemd.
De huid en de slijmvliezen vormen de eerste fysieke en natuurlijke barrière tegen agressors. De bestaan uit dicht opeengepakte epitheelcellen en zijn zeer ondoordringbaar. Dit schild wordt vaak versterkt door de aanwezigheid van haren of wimpers en door onze lichaamsafscheidingen die een beschermende laag vormen (talg, slijm). Sommige van onze organen (darmen, vagina, urinewegen, luchtwegen) hebben ook een beschermende laag van ‘goede’ bacteriën, die flora of microbiota wordt genoemd. Deze bacteriën voorkomen de aanhechting en ontwikkeling van ziekteverwekkers.
Als de eerste barrière wordt doorbroken, wordt de tweede verdedigingslinie gevormd door immuuncellen. Deze reactie wordt niet-specifiek genoemd omdat zij op dezelfde manier optreedt, ongeacht de agressor. Er doen zich verschillende verschijnselen voor:
Soms is de aangeboren immuniteit niet sterk genoeg om de agressor uit te schakelen. Vervolgens grijpt de specifieke immuniteit in, waarbij een beroep wordt gedaan op T- en B-lymfocyten (ook T- en B-cellen genaamd). Het wordt specifiek en adaptief genoemd omdat de ontwikkelde reactie afhangt van de aard van de agressor: elke B- of T-cel draagt op zijn membraan een receptor die slechts één type agressor kan herkennen.